De Surinaamse Elisabeth ‘Betty’ Bergen komt eind jaren twintig naar Nederland om te werken als verpleegkundige. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog trouwt ze, maar na een half jaar is ze al weduwe. Niet lang daarna besluit Betty haar woning op het Harmoniehof te Amsterdam als schuilplaats aan te bieden. Ze heeft maar liefst acht Joodse onderduikers in haar huis, waaronder de dan driejarige Bertje. In juni 1944 worden ze verraden en samen met haar Joodse onderduikers wordt Betty afgevoerd.
Betty overleeft de oorlog. In 1948 hertrouwt ze en biedt ze in dezelfde woning onderdak aan vele Surinaamse familieleden en kennissen.
In Brieven aan Bertje brengt theatermaker Bodil de la Parra, zelf half Surinaams, een ode aan deze bijzondere vrouw. Ze probeert haar beweegredenen te achterhalen. Betty’s oma werd nog in slavernij geboren. Hoe was het om als vrouw van kleur te leven in het land van de kolonisator tijdens zo’n belangrijk tijdsgewricht?