Jacob Salomon Huisman groeide op in het hart van de Jodenbuurt, aan de Nieuwe Uilerburgerstraat, samen met zijn ouders en jongere broertje Bobby. Zijn vader werkte, net als de andere mannen in de familie, op de markt in hoeden en petten.
In 1941, een jaar na het begin van de oorlog, werd het Joden verboden om op de markt te werken. Hierdoor verloor Jacobs vader zijn inkomen en werd hij te werk gesteld in Amsterdam-Oost. Jacob was toen een tiener en Bobby nog een peuter. Tijdens de oorlog gingen ze in onderduik in Arnhem, maar werden hier verraden en opgepakt tijdens een razzia. Alleen Jacob wist via de tuin te ontsnappen, terwijl zijn ouders en broertje naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans werden gebracht. Niet veel later keerde Jacob terug naar Amsterdam in de hoop zijn familie te vinden.
Pas na de oorlog ontdekte hij dat zijn ouders in Sobibór waren omgekomen, maar Bobby bleek dankzij het verzet te zijn gered. Meer dan 60 familieleden aan hun vaderskant en meer dan 40 familieleden aan moederskant werden tijdens de oorlog vermoord. Jacques Huisman vertelt het aangrijpende verhaal van zijn familie en de broers die elkaar na de oorlog weer als wezen terugvonden.
Uitgelichte foto: familie Huisman tijdens de oorlog (bron: privé archief Jacques Huisman)