Museumplein, schuldige plek.
Misschien heeft u vandaag de witte bordjes gezien, waarmee wij, leden en medewerkers van het Amsterdam 4 en 5 mei comité, de argeloze passant erop hebben willen wijzen, wat er hier gaande was, in de jaren 40-45. Misschien bent u er van geschrokken.
In 1943 werd het plein verboden terrein voor alle burgers in de stad. Het werd afgezet met prikkeldraad, er kwamen zoeklichten en bunkers en luchtafweergeschut. Bianca Stigter, die minutieus het wel en wee van de oorlog in de straten van Amsterdam heeft vastgelegd, deed dat ook voor het Museumplein. Zij vertelde er vandaag over, daar in het Rijksmuseum. Ook anderen delen deze dagen de verhalen met ons, in de open Joodse Huizen en Huizen van Verzet, de verhalen over wreedheden hier, op en rond het Museumplein, begaan. De verhalen ook, over het verzet daartegen.
Het plein werd het hart van de Duitse bezetting in Amsterdam: wij staan hier in een schuldig landschap. De bordjes, de gele bordjes die ik noemde, herinneren ons er aan. Zo moesten Roma en Sinti zich vanaf 1942 laten registreren en werden Joden in 1941 ontslagen uit orkesten en geweerd uit musea. Stap voor stap werd het net van onderdrukking aangetrokken. Hoe zouden we toen gereageerd hebben, vraag je je af. Waren we argeloos, net als nu, of bang om iets te zeggen?
Ik kijk rond over dit vertrouwde plein en ik probeer me voor te stellen hoe dreigend het geweest moest zijn. Hoe sluipenderwijs de weerstand gebroken werd, hoe angstaanjagend de stapsgewijze uitsluiting en ontmenselijking van Joodse en Roma en Sinti Amsterdammers was. Vanmiddag hebben we hier op het plein, bij het monument, de levens van de vermoorde Roma en Sinti herdacht. Om stil van te worden.
Het is tachtig jaar geleden dat het Museumplein heroverd werd op de Nazis. 80 jaar geleden dat onze vrijheid heroverd werd. Net als tachtig jaar geleden zal er worden gedanst, morgen.
Maar nu het is om stil van te worden.
Omdat vrijheid zoveel kwetsbaarder is gebleken in die 80 jaar dan we hadden verwacht en gehoopt.
We zullen zo dadelijk met elkaar in de Stille Tocht naar de Dam lopen. Door de straten van de stad, met zovele herinneringsplekken. Onze ogen open voor de pijn en het verdriet, het gemis bij velen, her-denkend wat de gevolgen van uitsluiting en onderdrukking kunnen zijn.
Om acht uur zullen vele Amsterdammers op vele plekken in de stad hun ogen sluiten en denken aan de geliefden die hen afgenomen zijn, of die zij nooit hebben kunnen leren kennen. Zij zullen denken aan de misdaden, gepleegd tegen de onschuldigen, de argelozen, en denken aan de niets ontziende bommen die slachtoffers maakten. Velen zullen zich de vraag stellen hoe medemensen tot zulke wreedheden kwamen.
En dààrdoor weten wij: wij kunnen, wij mogen onze ogen niet sluiten voor het verdriet en de pijn die mensen elkaar aandoen, voor het geweld van vandaag, ook elders in de wereld. Het weten van toen is een spiegel voor ons, die wijst op stapsgewijze aantasting van democratische rechten, van grondrechten voor een ieder. We kunnen onze ogen niet sluiten voor het feit dat er nu, na tachtig jaar, werk aan de winkel is om de vrijheid van anderen en van onszelf te beschermen.
Ik zal een kwetsbaar gebaar maken voor onze kwetsbare vrijheid en een kaars branden, als een waakvlam, die kunstenaar Sarah van Sonsbeeck maakte met de tekst: ‘Ik brand voor jou’ -ze maakte ze in vele talen, op deze kaars in het Jiddisch, de taal die zo levendig klonk in Amsterdam-en ik zal weten dat dit geen vrijblijvend gebaar mag zijn. Opdat we nooit vergeten wat hier gebeurde in 40-45 en opdat we nooit onze ogen sluiten voor het onrecht van vandaag.