Sylvia Veffer-Polak geeft in een kleine woonkeuken aan de Retiefstraat iedereen een hand. Het is alsof we bij haar thuis te gast zijn. Ze woonde hier nooit maar het voelt toch een beetje als thuis. “Mijn vader Harry Polak woonde hiernaast. Hij keerde als enige terug uit de kampen,” vertelt Veffer-Polak. “Hij vertelde maar weinig over de oorlog. Er was alleen een verhaal over een kistje sieraden dat ze in de tuin hadden begraven.”
Dat kistje had Harry daar met zijn vader begraven. En na de oorlog wilde hij het gaan halen. Hij belde aan bij zijn oude huis waar een vrouw open deed, hij mocht even kijken maar mocht pas graven als de man des huizes thuis was. Toen hij dat deed, was de tuin al omgespit en kon hij het kistje niet vinden. “Ik denk dat de toenmalige bewoners het gevonden hadden,” zegt Polak terwijl ze betekenisvol het publiek aankijkt.
Na de dood van haar vader in 2007 begon Polak te zoeken naar meer verhalen. Die zoektocht kreeg in 2008 een impuls toen er een transcriptie van zijn verhaal bij de Vrije Universiteit bleek te liggen. Ze vertelt over zijn levensloop in de oorlogsjaren, hoe Harry Polak door een combinatie van geluk, diefstal en vaardigheid als behanger-stoffeerder een schier eindeloze reeks werkkampen wist te overleven.
Na een lange tocht keerde hij weer terug in Amsterdam. “Op het station wachtte niemand op hem,” vertelt de dochter. “Een man aan een tafeltje registreerde iedereen die aankwam en daarna mochten ze wat uitzoeken uit een hoop kleren vol luizen.”
De schofterige manier waarop de mensen die in kampen hadden gezeten behandeld werden, schokt ook nu de aanwezigen in huiskamer. Dat mensen na al dat leed nergens op hoefde te rekenen. Het is haast onvoorstelbaar. Gelukkig had de familie van Harry Polak een aantal spullen bij een kennis op de Overtoom onder gebracht. Die spullen kwamen terug, maar niet het kistje met sieraden.
Net zoals ze zo graag een keer binnen in het huis van haar voorouders zou willen kijken. “Maar die deur blijft dicht ook na vele keren aanbellen.”