Op 13 december 1944 werd Keesje doodgeschoten toen hij op de Rietlanden kooltjes zocht. Als herinnering werd vlak na de oorlog op de plaats waar Keesje viel door liefdevolle buurtbewoners een kruis getimmerd, met zijn naam en een aandoenlijk gedicht.
Programma
19.30 uur
Start herdenking met verhalen, gedichten en muziek.
20.00 uur
2 minuten stilte, voorafgegaan door de Last Post. Hierna is de krans- en bloemlegging gevolgd door een stille tocht langs het monument.
Na afloop is er voor alle aanwezigen gelegenheid tot napraten met een kop koffie, thee en/of limonade.
Op strooptocht op de Rietlanden
Het simpele houten kruis in het Keesje Brijdeplantsoen op Sporenburg in het Oostelijk Havengebied is misschien wel het meest eenvoudige oorlogsmonument van Amsterdam. Dit herdenkingsteken houdt de herinnering levend aan de doodgeschoten, pas 13e jarige Keesje Brijde.
Tijdens de Duitse bezetting is op wat dan de Rietlanden heet een rangeerterrein van de Nederlandse Spoorwegen in gebruik. De Duitsers voeren er beoordelingsmateriaal aan voor hun troepen. Het is daarom verboden gebied (‘Sperrgebiet’) en wordt streng bewaakt. De bewoners in de omgeving weten maar al te goed dat hier brandbare sintels te vinden zijn, die van oude stoomlocomotieven zijn gevallen of kolen die er nog liggen van de vroegere kolenoverslag. Vooral aan het einde van de oorlog, als er nog nauwelijk brandstof is en er sprake is van een ‘Hongerwinter’, gaan buurtkinderen hier op strooptocht. Zo ook Keesje Brijde. Hij woont in de Indische buurt op de hoek van de Javastraat en is het negende kind uit een groot gezin van 12 kinderen. Thuis moet de kachel branden om de woning enigszins warm te houden en om het schaarse eten dat er nog is te kunnen bereiden. Op 13 december gaat Keesje op strooptocht in de Rietlanden. Hij kent de gevaren, maar vertrouwt op het vinden van de juiste sluipwegen. Toch wordt de onderneming hem fataal. Uit het niets wordt er op hem geschoten door een onbekend gebleven Duitser van de Grüne Polizei of mogelijk een NSB’er die dienstdoet bij de gevreesde Landwacht. Een kogel treft Keesje in de hals. Hij wordt nog wel naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis gebracht, maar daar kunnen de artsen niets meer voor hem doen. Een paar dagen later wordt zijn lichaam met paard en wagen naar begraafplaats De Nieuwe Ooster gebracht.
Die met zijn vervloekte wapen, Kleine kinderen niet ontzag
Na de oorlog plaatsen buurtbewoners spontaan een houten kruis op de plek waar Keesje werd neergeschoten Dat is vandaag de dag ter hoogte van de westelijke ingang van de Piet Heintunnel. Bakker J. Schagen uit de Javastraat schrijft onder de naam ‘Rijmelaar’ het gedicht dat nog steeds bij het kruis hangt.
Keesje is een kleine jongen,
Amper 13 jaar misschien.
Keesje wil zijn moeder helpen!
Kan haar getob niet langer zien.
Moeder heeft nu kolen nodig
Om het kacheltje te stooken.
Keesje is niet overbodig,
Wil de schoorsteen weer doen roken.
’s Morgen in het kille duister
komt hij vlug en kwiek uit bed.
Dag moeder”, klinkt zijn gefluister,
“Ik ben terug voor je er op let”.
De laatste strofe luidt:
Die met zijn vervloekte wapen
Kleine kinderen niet ontzag
En jou voor wat kooltjes rapen
Stuurde naar het kille graf
Personeelsleden van de Nederlandse Spoorwegen (NS) zijn voor het monument gaan zorgen. Na het vertrek van de NS uit het Oostelijk Havengebied nemen leerlingen van de 8e Montessorischool Zeeburg deze taak over en adopteren het monument. Door de herbestemming van het Oostelijk Havengebied eind jaren zeventig komt het kruis met tekstbord in het gedrang. Het oude haventerrein krijgt een woonbestemming en er komt nieuwbouw. Het monumentje, dat bekendstaat als ‘het graf van Keesje’, blijft behouden, al verandert de locatie. In 2000 krijgt het een definitieve plek in het naar de jongen vernoemde Keesje Brijdeplantsoen, op Sporenburg.
Jaarlijks wordt op 4 mei bij het monument een bijeenkomst gehouden. Leerlingen van basisscholen uit het Oostelijk Havengebied leggen bloemen neer. Geïnspireerd door het gedicht op het tekstbord van het monument dragen kinderen zelfgemaakte gedichten voor.
Door: Erik Somers en René Kok