Hij is een peuter wanneer de oorlog begint. Op tweejarige leeftijd wordt Salomon Cortissos naar zijn eerste onderduikadres gebracht in Amsterdam. Al vroeg in de oorlog, in 1941, merken zijn ouders dat het niet langer veilig is voor het Joodse gezin. Ze duiken apart van elkaar onder en Salomon wordt tijdelijk ondergebracht bij zijn oom die in het bezit is van een sperr; een vrijstelling van gedwongen deportatie. Gedurende zijn onderduikperiode groeit de kleine Salomon op bij vier verschillende onderduikadressen. Veiligheidshalve wordt zijn naam veranderd naar Rudie. Dit blijft zijn voornaam, ook na de oorlog. Op zijn vierde en laatste onderduikadres blijkt ook zijn vader schuil te zitten tussen het plafond, maar hier komt Rudie pas tegen het einde van de oorlog achter. In deze woning aan de Parnassusweg spreekt Rudie Cortissos over zijn herinneringen aan de onderduikgezinnen, de illegale fietsritten met zijn vader naar het platteland en de brieven van zijn moeder die de oorlog niet overleefde.
Let op: hoge trap vanaf buiten naar het appartement.