Aanwezigen,
Wat ben ik blij dat u er bent.
Hier stond een jongensweeshuis. Als sinds 1738 bestond het Joodse jongensweeshuis Megádle Jethoniem. In maart 1943 drongen Duitse militairen er binnen en voerden de bijna honderd jongens en drie begeleiders, die vrijwillig bij hen bleven, weg. Via Westerbork naar Sobibor waar zij vermoord zijn. Zij hadden geen schijn van kans.
Hier kunt u de omtrek van het jongensweeshuis zien op de grond en lezen wat ik u net vertelde.
Je kunt er alleen stil van worden.
Daar zie ik de Blauwbrug. Een goede vriendin, wijlen Joosje Lakmaker beschreef in haar boek ‘Voorbij de Blauwbrug’ hoe die brug de waterscheiding vormde tussen de arme Joodse buurt van diamantbewerkers, sigarenmakers en mandenmakers hierachter en de rijke grachtengordel er tegenover. Als je de de blauwbrug voorbij kwam, dan kwam je hogerop.
Zij portretteerde haar grootvader, Leman Lakmaker, optimist en idealist, die tot het laatst bleef geloven in een betere toekomst. Ook hij had geen schijn van kans.
Je kunt er alleen stil van worden.
Onze Stille Tocht gaat dáár over – waar woorden niet anders kunnen dan tekort schieten, lopen we in de cadans van de trommelaars in stilte door de straten. De straten die vol leven waren, leven, dat geen schijn van kans had.
Is het dan gek dat wij, in ons gehaaste leven, wij die dagelijks op de fiets of de fatbike door de straten racen, nu even stil willen zijn. Om in die stilte bij onszelf te rade te gaan over het leven in de straten van vandaag. Hoe kunnen we waarmaken dat het de daders zijn, en niet hun slachtoffers, die geen schijn van kans maken?
Bij de pop-up tentoonstelling over het slavernijverleden, in het Verzetsmuseum, hier vlakbij, parafraseerde de curator Patty Brandon een jonge Nederlandse student, die rond 1860 stelling nam tegen de slavernij in de Nederlandse koloniën. Hij koos ervoor om in actie te komen, want: “onrecht is onrecht, laten we er wat tegen doen”.
Ook de Amsterdamse studenten, die kozen voor het verzet tegen de Duitse bezetter in de tweede wereldoorlog moeten dat gedacht hebben. Onrecht is onrecht, laten we er wat tegen doen. Degenen die het overleefden zouden later, na de oorlog, filmtheater Kriterion oprichten. Nog altijd een plek die door studenten, die zich zeer bewust zijn van de geschiedenis van hun voorgangers, bestuurd wordt.
Toen ik deze woorden voorbereidde, bedacht ik me dat het dit jaar, terwijl de oorlog, de bijbehorende ontmenselijking, onbeschrijflijk leed ons omringen in de wereld om ons heen, dat het dit jaar meer dan ooit gaat over het belang van saamhorigheid en weerbaarheid in de stad, in Amsterdam.
Daarom vind ik het nu zo belangrijk te wijzen op het feit dat duizenden Amsterdammers straks met ons herdenken, stil zijn, op vele plaatsen in de stad.
Wij, van de zachte krachten, zijn met velen.
Wij moeten elkaar blijven zien, en ook de ander blijven zien, ook al zijn we het niet over alles eens. Wij moeten in staat zijn de onverschilligheid te verslaan. Wij moeten in staat zijn het onrecht te herkennen en er wat tegen te doen.
Want als we zeggen ‘dat nooit weer’, dan zeggen we: we gedenken hen die geen schijn van kans hadden, zo lang, net zo lang, tot alleen daders geen schijn van kans zullen hebben.