Op het moment van de Duitse inval op 10 mei 1940 bevinden zich ruim 850 tankers, passagiers- en vrachtschepen van de Nederlandse handelsvaart op zee. De schepen kunnen niet terugkeren naar de thuishaven want dan worden ze in beslag genomen door de bezetter.
De Nederlandse regering, die naar Engeland is gevlucht om van daaruit de strijd tegen nazi-Duitsland voort te zetten, neemt een ingrijpend besluit voor de Nederlandse scheepvaart. Iedere zeeman in Nederlandse dienst wordt verplicht te blijven varen tot zes maanden na de oorlog, hoe lang die ook zou duren.
De schepen en hun bemanningen worden vervolgens ingezet op de onmisbare, maar gevaarlijke geallieerde transporten van troepen en materieel. Naar schatting 18 duizend zeevarenden blijven buiten Nederland. De zeelieden hebben al die tijd vrijwel geen contact met hun familie en zijn onzeker over het lot van hun geliefden. Veel gezinnen krijgen het zwaar. De noodlijdende rederijen staken een deel van de uitbetaling van salarissen. Op verschillende plaatsen ontstaan hulpcomités.
De zeelieden hebben al die tijd vrijwel geen contact met hun familie en zijn onzeker over het lot van hun geliefden.
Verzetsorganisatie, De Zeemanspot, lukt het financiële steun te organiseren. Later tijdens de bezetting wordt deze hulp zeer professioneel georganiseerd. Het Nationaal Steunfonds (NSF), ook wel de bank van het verzet genoemd, komt voort uit de Zeemanspot. Met financiële garanties van de Nederlandse regering in Londen blijven de gezinnen de gehele bezetting door voldoende geld ontvangen om van rond te komen.
Van de Nederlandse koopvaardijvloot zal de helft van het aantal schepen in de strijd tegen Duitsland en Japan verloren gaan. Ze lopen op een zeemijn, worden getroffen door een torpedo of worden geraakt door luchtaanvallen. Hierbij komen 3400 Nederlandse opvarenden om het leven. Ook de schepen van de grootste rederij in Amsterdam, de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij (KNSM), keren niet terug naar de thuishaven.
De vaartuigen worden ingezet voor de geallieerde bevoorrading, met zware verliezen tot gevolg. In totaal gaan 49 KNSM-schepen verloren; ongeveer twee derde van de vloot. Daarbij vinden 230 bemanningsleden de dood. Nog eens 17 andere personeelsleden komen door andere oorlogsomstandigheden om het leven.
De 247 omgekomen zeelieden
In 1947 wordt in het hoofdkantoor van de KNSM, destijds gevestigd in het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade, een monument onthuld. Op een vijftal gedenkplaten zijn de namen van de 247 omgekomen zeelieden aangebracht. Daaronder een beeltenis van een man op de zeebodem, die op symbolische wijze de dood op zee uitbeeldt. Na een aantal omzwervingen – de KNSM is dan al lang opgeheven – krijgt het monument in 2005 zijn definitieve plek in de entreehal van Loods 6 op het inmiddels tot woongebied omgevormde Oostelijke Havengebied. Het is de locatie waar vroeger de schepen vertrokken en aanmeerden.
Het gedenkteken kreeg een aantal jaren geleden een extra accent. Niet duidelijk was dat onder de slachtoffers op zee zich ook Surinaamse, Indonesische, Chinese en Antilliaanse opvarenden bevonden. Dankzij inspanningen van de kroniekschrijver van de KNSM, oud-stuurman Wim Wessels, die in 2008 een gedenkboek van de KNSM publiceerde, zijn deze namen nu ook als zodanig herkenbaar. Daarmee is een verzwegen aspect van de geschiedenis rechtgezet. De jaarlijkse herdenking van de slachtoffers van de KNSM op 4 mei wordt georganiseerd door de vereniging van oud KNSM’ers, genaamd de ‘Kroonvaarders’, samen met de Vereniging Ons Suriname.
Dr. Erik Somers is historicus en promoveerde in 2014 aan de UvA op het proefschrift 'De oorlog in het museum. Herinnering en verbeelding'.
René Kok is beeldonderzoeker bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust-, en Genocidestudies.